Foto: Gian-Reto Tarnutzer |
Einar
neemt een ei uit de schaal en zet het in een dopje. Met een mes slaat hij de
kop eraf. De dooier piept hardgekookt door de witte kraag. Hij schuift het ei
en een snede brood naar Kristín. Ze kijkt niet eens op, blijft werktuiglijk
over de buik van de koffiekan wrijven. Einar draait het handvat naar zich toe
en vraagt of ik koffie wil. Kristín wrijft verder in het ijle. Een paar minuten
geleden stelde hij me dezelfde vraag en schonk mijn kop tot aan de rand vol. Ik
heb er sindsdien niet meer van gedronken.
Einar
snijdt een boterham in stukken en helpt Kristín met eten. Ze zuigt meer op het
brood dan dat ze erop bijt. Plots verstarren haar lippen. Een nat broodpropje
valt op
de tafel. Speeksel loopt uit haar mondhoek. Verschrikt veeg ik met een servet over
mijn eigen lippen. Einar ruimt het brood op en geeft haar een nieuw stuk. Hij
pelt haar ei en steekt het in één keer in zijn mond.
Ik
zou mededogen moeten voelen, maar het lukt me niet. Ik wil ze allebei door
elkaar schudden. Iemand moet hen uit deze halfslaap halen. Zou het niet
heerlijk zijn om het tafelkleed weg te trekken en het servies op de vloer aan
diggelen te zien vallen?
*
Na
de diagnose verkaste Kristín haar dagboeken naar de logeerkamer. Mijn vingers
glijden over de genummerde ruggen. Geen letter heb ik er ooit in gelezen.
Vroeger bewaarde ze een dagboek onder haar hoofdkussen. De nieuwsgierigheid
tintelde in mijn jonge vingers, maar moeder peperde me in dat ik daaraan nooit
mocht toegeven. Aangezien ik geloofde dat ze alles zag en hoorde, ook als ze
niet thuis was, durfde ik het boek niet te pakken.
Mijn
vinger rust op de vervormde rug van het dagboek uit het jaar dat we naar
Gullfoss gingen. Kristín zat op een rots langs de waterval in haar dagboek te
schrijven. Plots schoof haar pen uit op het blad. Het boek viel van haar knie
in het snelstromende water. Einar kon het doorweekte schrift juist op tijd
pakken. Ze legde het een paar dagen te drogen en schreef nadien verder op de
golvende bladzijden. Haar pen liet het papier kraken alsof het na die duik geen
letters meer verdroeg. Ik noemde het haar zuchtende dagboek. Dat geluid klonk
al gauw vertrouwd in mijn oren.
Ik miste het toen ze met een nieuw schrift begon.
Ik
neem het laatste dagboek van het schap. Uit vrees door Einar te worden betrapt,
draai ik me om. Het licht op de overloop is uit. Ik sla het dagboek op
de
eerste ongelijnde bladzijde open. Rechts bovenaan heeft Kristín haar
naam geschreven. Op de eerste gelijnde pagina staat geen woord of datum. Ook de
rest van het schrift is blanco.
Ze wist al vóór de diagnose dat er iets destructiefs in
haar lichaam zat. Zodra ze merkte dat ze meer vergat dan vroeger, liet ze zich
onderzoeken. Ik vond dat ze overdreef. Een naam of een plaats
vergeten, was op haar leeftijd normaal. In afwachting van de resultaten
leende ze in de bibliotheek alles wat ze over dementie kon vinden. Een paar
dagen later stond ze onverwacht voor mijn deur.
‘Waar
is Einar?’ vroeg ik.
‘Thuis,’
zei ze.
Ze
vroeg of ze die avond bij mij mocht blijven slapen.
‘Ik
zit in het begin,’ zei ze.
‘Maar
hoe weet je dat?’ vroeg ik.
Ze
nam een slok van haar kop koffie en zweeg.
‘Je
wacht nog op de resultaten van de dokter,’ zei ik.
‘Ik
zal …’ zei ze. ‘Nee, ik moet het tot op het einde volhouden. Er zit niets anders
op.’
Ze
leek haar ziekte als een juweel te willen dragen. Het klonk als een misplaatste
vorm van trots in mijn oren. Trots was het laatste waar ze zich aan zou kunnen
optrekken.
De
volgende ochtend keerde ze terug naar huis. Daarna heb ik haar stem nooit meer
gehoord. Ze stopte met spreken. Sindsdien loopt alle communicatie via Einar.
Tot vandaag gist hij naar wat ze wil zeggen. De huisarts kon door haar
stilzwijgen haar gezondheidstoestand moeilijk inschatten. In het begin zag ik aan
haar ogen dat ze zeer goed wist wat er om haar heen gebeurde. Naarmate de jaren
verstreken, verloor ze die alerte blik. Niemand weet precies wanneer de taal
haar echt in de steek heeft gelaten.
In
haar dagboeken registreerde Kristín een tijd die langzaam uit haar verdwijnt.
Hoe minder ze weet, hoe spottender de ruggen zich op het schap manifesteren.
Haar woorden en zinnen zijn ijdel. De enige die ze zin kan geven, is zijzelf.
Ik
zou haar passages kunnen voorlezen, maar ze begrijpt de woorden niet meer. Ik
zou de volumes zelf kunnen lezen, maar dat wil ik niet. Kon ik maar met haar
praten zoals vroeger. Het maakt me niet uit wat ze nog weet. De rest verzinnen
we samen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten