dinsdag 19 juni 2018

Kortverhaal: Lavaland (deel 2)

Lavaland
Foto: Gian-Reto Tarnutzer
Einar neemt een ei uit de schaal en zet het in een dopje. Met een mes slaat hij de kop eraf. De dooier piept hardgekookt door de witte kraag. Hij schuift het ei en een snede brood naar Kristín. Ze kijkt niet eens op, blijft werktuiglijk over de buik van de koffiekan wrijven. Einar draait het handvat naar zich toe en vraagt of ik koffie wil. Kristín wrijft verder in het ijle. Een paar minuten geleden stelde hij me dezelfde vraag en schonk mijn kop tot aan de rand vol. Ik heb er sindsdien niet meer van gedronken.
Einar snijdt een boterham in stukken en helpt Kristín met eten. Ze zuigt meer op het brood dan dat ze erop bijt. Plots verstarren haar lippen. Een nat broodpropje valt op de tafel. Speeksel loopt uit haar mondhoek. Verschrikt veeg ik met een servet over mijn eigen lippen. Einar ruimt het brood op en geeft haar een nieuw stuk. Hij pelt haar ei en steekt het in één keer in zijn mond.
Ik zou mededogen moeten voelen, maar het lukt me niet. Ik wil ze allebei door elkaar schudden. Iemand moet hen uit deze halfslaap halen. Zou het niet heerlijk zijn om het tafelkleed weg te trekken en het servies op de vloer aan diggelen te zien vallen?

*

Na de diagnose verkaste Kristín haar dagboeken naar de logeerkamer. Mijn vingers glijden over de genummerde ruggen. Geen letter heb ik er ooit in gelezen. Vroeger bewaarde ze een dagboek onder haar hoofdkussen. De nieuwsgierigheid tintelde in mijn jonge vingers, maar moeder peperde me in dat ik daaraan nooit mocht toegeven. Aangezien ik geloofde dat ze alles zag en hoorde, ook als ze niet thuis was, durfde ik het boek niet te pakken.
Mijn vinger rust op de vervormde rug van het dagboek uit het jaar dat we naar Gullfoss gingen. Kristín zat op een rots langs de waterval in haar dagboek te schrijven. Plots schoof haar pen uit op het blad. Het boek viel van haar knie in het snelstromende water. Einar kon het doorweekte schrift juist op tijd pakken. Ze legde het een paar dagen te drogen en schreef nadien verder op de golvende bladzijden. Haar pen liet het papier kraken alsof het na die duik geen letters meer verdroeg. Ik noemde het haar zuchtende dagboek. Dat geluid klonk al gauw vertrouwd in mijn oren.HHH Ik miste het toen ze met een nieuw schrift begon.

Ik neem het laatste dagboek van het schap. Uit vrees door Einar te worden betrapt, draai ik me om. Het licht op de overloop is uit. Ik sla het dagboek op de eerste ongelijnde bladzijde open. Rechts bovenaan heeft Kristín haar naam geschreven. Op de eerste gelijnde pagina staat geen woord of datum. Ook de rest van het schrift is blanco.
Ze wist al vóór de diagnose dat er iets destructiefs in haar lichaam zat. Zodra ze merkte dat ze meer vergat dan vroeger, liet ze zich onderzoeken. Ik vond dat ze overdreef. Een naam of een plaats vergeten, was op haar leeftijd normaal. In afwachting van de resultaten leende ze in de bibliotheek alles wat ze over dementie kon vinden. Een paar dagen later stond ze onverwacht voor mijn deur.
‘Waar is Einar?’ vroeg ik.
‘Thuis,’ zei ze.
Ze vroeg of ze die avond bij mij mocht blijven slapen.

‘Ik zit in het begin,’ zei ze.
‘Maar hoe weet je dat?’ vroeg ik.
Ze nam een slok van haar kop koffie en zweeg.
‘Je wacht nog op de resultaten van de dokter,’ zei ik.
‘Ik zal …’ zei ze. ‘Nee, ik moet het tot op het einde volhouden. Er zit niets anders op.’
Ze leek haar ziekte als een juweel te willen dragen. Het klonk als een misplaatste vorm van trots in mijn oren. Trots was het laatste waar ze zich aan zou kunnen optrekken.
De volgende ochtend keerde ze terug naar huis. Daarna heb ik haar stem nooit meer gehoord. Ze stopte met spreken. Sindsdien loopt alle communicatie via Einar. Tot vandaag gist hij naar wat ze wil zeggen. De huisarts kon door haar stilzwijgen haar gezondheidstoestand moeilijk inschatten. In het begin zag ik aan haar ogen dat ze zeer goed wist wat er om haar heen gebeurde. Naarmate de jaren verstreken, verloor ze die alerte blik. Niemand weet precies wanneer de taal haar echt in de steek heeft gelaten.

In haar dagboeken registreerde Kristín een tijd die langzaam uit haar verdwijnt. Hoe minder ze weet, hoe spottender de ruggen zich op het schap manifesteren. Haar woorden en zinnen zijn ijdel. De enige die ze zin kan geven, is zijzelf.

Ik zou haar passages kunnen voorlezen, maar ze begrijpt de woorden niet meer. Ik zou de volumes zelf kunnen lezen, maar dat wil ik niet. Kon ik maar met haar praten zoals vroeger. Het maakt me niet uit wat ze nog weet. De rest verzinnen we samen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten