© Nena Peeters |
Ik stap uit de trein, zet een voet in het
roet van het perron. De blauwe man wacht op me, zoekt me. Ik loop de andere
kant uit, in de richting van de roltrap. De bewegende treden duiken als paarden
in galop uit de grond op. Ik laat me naar boven meevoeren. Achter me ontstaat
tumult.
Iemand zegt: ‘Mais
alors!’.
Iemand zegt: ‘Aap!’
Iemand zegt: ‘لا بد له من الحصول على قطاره,’ lacht.
De blauwe hand rust
op mijn schouder. De blauwe mond ter hoogte van mijn oor vraagt: ‘Waarom heb je
zo’n haast?’
De stank van pis,
vuilnis, verschaald bier kruipt in mijn neus. Ik schud de blauwe man van me af,
loop naar buiten.
Hij
vraagt: ‘Waar neem je me mee naartoe?’ Uit zijn oren klinkt het geluid van een
cimbalom; vraagt: ‘Where are you taking me to?’, uit zijn neusgaten kringelen
de klanken van een draaiorgel; vraagt: ‘Dove mi stai portando a?’, gapt de
gitaar van een zwerver, zingt enkele zinnen Bob Dylan.
Het begint te
regenen.
Ik zet me neer op een stoel voor het podium. Aan
de muren van de zaal hangen spiegels. Mijn spiegelbeeld is een gebroken vaas.
Op het podium staat
een vrouw. Haar buik is een klok. In haar ene hand houdt ze een liniaal vast,
in de andere een sneeuwbal.
De blauwe man
vervoegt me in een van de spiegels,
in een tweede,
een derde,
enzovoort.
Tsjingel,
tsjangel,
bats.
‘Bouw
geurillaserres,’ zegt de vrouw militant, ‘bezet universiteiten en verveel je dood.’
‘Adem in,’ de
rimpels in haar gezicht verdwijnen.
‘Adem uit,’ de
rimpels keren terug.
‘Adem in,’ geen
rimpels.
‘Adem uit,’ rimpels.
De blauwe man stapt
op het podium, trekt de klok uit haar buik. De vrouw gilt, grijpt naar het
zwarte gat dat is achtergebleven. Haar gil verandert in hysterisch gelach. De
rimpels komen los van haar huid, schieten als bliksemschichten door de zaal,
breken de spiegels.
De blauwe man en ik
vluchten. Een glasscherf raakt zijn gezicht. Hij trekt de punt uit zijn kaak,
kijkt ernaar, zegt: ‘Ik wilde haar vragen hoe laat het in Brasilia is.’
Hij haalt een
ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
De blauwe man grijpt me bij mijn schouder
vast, werpt me op de trap van een gebouw in de vorm van een mammoet. Hij gaat
op me zitten, zegt: ‘Ik heb al mijn wijsheidstanden nog.’ Hij spert zijn mond
open. Vier tanden blinken wit achter in zijn mond. De rest van zijn gebit is
een aftandse piano:
zwart,
wit,
zwart,
niks,
zwart,
niks,
wit.
Klingel,
klangel,
de klep van het
klavier valt dicht.
Zijn adem is een
regenput, zijn ademhaling een jazztrompet.
Hij gaat van me af,
sleurt me de trap op, sleept me het gebouw binnen. Hij trapt in mijn zij tot ik
rechtsta.
Over de vloer rollen
munten, de koepel spuwt biljetten. De bezoekers graaien naar de euro’s,
springen als kangoeroes in het rond, steken het geld in hun buidel. Af en toe houdt
een van hen halt, gaat in het midden van de hal staan,
zegt: ‘Ik ben een
onderbetaalde dichter van de stad,’ zuigt daarbij op zijn snor;
zegt: ‘Je suis une
poétesse sous-payée de la ville,’ likt daarbij haar hand;
zegt: ‘我是一個城市的工資較低的詩人,’ sluit
daarbij cerebraal zijn ogen.
De blauwe man haalt
een ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
Het regent pijpenstelen. De regen rolt als golven
over de straat. Toeristen klappen paraplu’s open. In de chaos van regenbestendig
materiaal in alle kleuren van de regenboog, schud ik de blauwe man van me af.
Ik draai een hoek
om. Daar wacht hij op me. Hij sist afkeurend, trekt me aan mijn haren voort,
sleurt me een café binnen, duwt me op een bank. Hij verbrandt mijn losgerukte
haren in de kaars in het midden van de tafel. De rook kringelt naar boven. Aan
het plafond draaien vinylplaten. Ik klim op de tafel, breng mijn oor tot op
enkele centimeters van de platen. Ze spelen allemaal een ander Frans chanson.
‘Oui?’ vraagt een vrouw.
‘Koffie,’ zeg ik.
‘Een chocotoff,’ zegt
hij.
‘Je vais voir ce
que je peux faire,’ zegt ze.
Quand il pleut sur Paris, c’est qu’il est malheureux.
Je t’aime.
Hij krijgt twee chocotoffs,
zegt: ‘Ah, vous-êtes trôp gentille.’
Ik krijg koude
koffie.
Quand il est trop jaloux de ses millions d’amants.
Moi non plus.
Hij neemt zijn
portefeuille, gooit hem naar mijn hoofd. Ik sla mijn handen voor mijn gezicht. Het
leder raakt koel mijn hand, valt op de grond. De blauwe man staat op, loopt
naar de wc. Ik kruip onder de tafel, raap de portefeuille op, pluis alle vakken
uit, vind alleen een oude pasfoto. Het haar van de blauwe man is gewassen,
geknipt, gekamd. Zijn huid is rimpelloos, zijn blik droef.
‘Eet een chocotoff.’
Hij zit tegenover
me op zijn knieën, draait de wikkel open.
‘Ik heb geen geld,’
zeg ik.
Hij duwt de
chocotoff in mijn mond.
Ik sluit mijn ogen,
zuig,
kauw.
De bonbon wordt
alsmaar groter in mijn mond, verdubbelt in omvang, verandert in de tong van de
blauwe man.
‘Ça fait cinq euros,’
zegt de vrouw.
De blauwe man grist
de portefeuille uit mijn handen, staat recht, geeft haar een biljet van vijf
euro, trekt me onder de tafel uit.
Hij haalt een
ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
‘Komt dat zien,’ zegt de dikke man voor het
zwartfluwelen gordijn. ‘Soyez bienvenu dans notre cirque sans lumière.’ Hij
rekt de laatste klinker van zijn zinnen uit, laat daarbij zijn stem trillen.
De blauwe man trekt
aan zijn rode slipjas.
‘We hebben twee
kandidaten,’ zegt de man. ‘Un applaudissement pour nos deux candidats.’ Hij
schuift het gordijn opzij, legt een trap bloot, nodigt ons met een zwaai van
zijn arm uit naar boven te gaan.
Zodra we de eerste
treden hebben genomen, valt het gordijn dicht. Het is pikdonker.
‘Ik wil eruit,’ zeg
ik.
Ik draai me om, wil
terug naar beneden gaan, botst tegen de blauwe man aan.
‘Ik wil eruit.’
‘Ik wil eruit.’
Iets – een vuist, een
voet, een snuit – port in mijn zij. Ik gil, pak het vast, voel een vacht, een
smalle kop, lange haren. Ik voel twee neusgaten, steek er mijn vingers in.
Iets – een mens,
een dier – deinst achteruit.
Een geluid –
gehinnik – galmt in de traphal.
Een geluid –
hoefgeklap – sterft weg.
Ik duw mijn rug
tegen de muur, zak op de grond, wil voelen aan welke kant de trap naar beneden
gaat. Ik kruip een eindje naar links, naar rechts, voel geen niveauverschil
meer. De treden zijn in de grond gezakt. Als ik mijn armen uitstrek, raak ik de
muren.
Iets landt op mijn
schouder.
Iemand legt een
hand op mijn mond, zegt: ‘Niet gillen.’ De stem van een vrouw.
Ik tast met mijn
hand op mijn schouder, voel twee droge poten.
‘Ik ben een
kaketoe,’ zeggen de poten.
De vrouw haalt haar
hand van mijn mond, vraagt: ‘Hoe vond je mijn hand? Weet je dat beeldhouwers
vechten om mij? Ze hakken hun hand af om de mijne uit marmer te mogen houwen.
De laatste jaren krijgt mijn métier het hard te verduren. Soms verdienen mijn
handen niet eens genoeg voor een brood. Beeldhouwers hebben geen tijd meer. Ze
moeten allemaal gaan werken aan bureaus. Straks ben ik zo mager dat ze alles
weg moeten kappen. Dat is zonde van hun tijd, en van de mijne. Om nog maar te
zwijgen van al dat marmer dat naar de verdoemenis gaat.’
In de hal galmen
pianoklanken uit een krakkemikkige luidspreker.
‘Hoe weet jij dat?’
De stem van een man. ‘Misschien doet die luidspreker het nog prima. Misschien
is de opname heel erg oud. Heb je daar al eens over nagedacht?’
‘Ik dacht …,’ zeg
ik.
‘Nee, dat hoor jij
nu niet te zeggen,’ zegt hij. ‘Ik weet zeker dat er nu wat anders kwam. Als er
iets is waar ik niet tegen kan, dan zijn het mensen die hun tekst niet goed
hebben geleerd.’
‘Houd je kop,’ zeggen
de poten.
‘Hij kent drie
trucjes,’ zegt de vrouw.
‘En je krijgt ze
alle drie te horen,’ zegt de man, ‘of je dat nu wilt of niet.’
‘Ik spreek de taal
van mijn moeder,’ zeggen de poten.
De poten zwijgen.
‘Haar tong werd
afgehakt. Ik spreek de taal van het skelet van Richard III.’
Oud-Engels vermengd
met schunnigheden.
‘Ik spreek de taal
van een duif.’
De poten roekoeën zoals
een gemiddelde duif.
‘En ik,’ zegt de
vrouw, ‘ben een hoer. En ik ben hier weg. Ik verlaat dit achterlijke continent
en ga naar Moskou. Dat noem ik nog eens een leider.’
‘En ik,’ zegt de
man, ‘ben een hoer. En ik ben hier weg. Ik verlaat dit achterlijke continent en
reis naar Pyongyang. Dat noem ik nog eens een leider.’
Iemand haalt diep
adem. Iemand blaast een ballon op. Iemand bindt hem met een touwtje aan me
vast.
Het regent pijpenstelen. De toeristen zijn weggespoeld.
Hun paraplu’s steken uit de goten. In de chaos van regenbestendig materiaal,
schud ik de blauwe man van me af.
Ik draai een hoek
om. Daar wacht hij op me. Ik sis afkeurend, trek hem aan zijn haren voort,
sleur hem een café binnen, duw hem op een bank. De losgerukte haren in mijn
hand prop ik in zijn mond. Uit de lusters groeien trompetten, aan de muren
woekeren varens.
‘Goeiedag,
bonjour,’ zegt een ober in rokkostuum.
‘Half en half,’ zeg
ik.
‘Een chocotoff,’
zegt de blauwe man.
‘Ik zal zien wat ik
kan doen,’ zegt de ober.
‘Wanneer ga je op
de tafel staan?’ vraagt de blauwe man.
‘Moet je niet naar
de wc?’ vraag ik.
De ober zet een glas
op de tafel, vult het voor de helft met witte wijn, vult het tot aan de rand
met champagne, breekt de lege fles op het hoofd van de blauwe man.
Crash,
bang,
de kat scherpt haar
nagels.
Ik zet mijn lippen
aan het glas, slurp. Onder de tafel glijdt een hand naar mijn gulp.
‘Vijf euro,’ zegt
de ober.
‘Hij betaalt,’ zeg
ik.
‘Hoer,’ zegt de
blauwe man.
Hij haalt een
ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
Het regent pijpenstelen. Een vrouw schuilt
onder een sandwichbord. Haar lichaam steekt uit het bord. Op haar schoot miauwt een niet nader te bepalen aantal zwarte katten.
‘Ze houden niet van
regen,’ zegt ze. Ze laat de punt van de sigaret in haar mond naar beneden
zakken. ‘Er is ook goed nieuws. Ik ben zwanger van een mens. De dokter is 87%
zeker.’
‘поздравляю!’ zegt de blauwe man. ‘Можно я тебя поцелую?’
‘Tot nu toe baarde
ik altijd zwarte katten. Dankzij die beestjes krijg ik overal gratis croque
monsieur.’ Ze pakt een beest bij het nekvel vast, streelt het onder de kin,
laat het vallen. De kat lost op in haar schoot.
‘Ik weet niet eens
of ik het wil houden. Ik dacht: er komt nog een kat aan, maar nee, ’t is een
mens.’ Ze duwt de sigaret uit in haar schoot.
“Als ik een mens
baar, wilt u dan de vader zijn?’
‘Qui?’ vraagt de
blauwe man. ‘Moi? Quelle surprise!’
‘Ik spaar voor een
ticket naar Sydney,’ zegt ze. ‘Daar krijgen de katten meer zon. Ik wil mijn
mens achterlaten bij iemand die ik vertrouw, iemand die het in de gaten houdt
als hij (48%) of zij (46%) of iets anders (5%) uit wandelen, mollen of vrijen gaat.’
‘Zoiets kan ik niet
waarmaken,’ zegt hij, ‘of toch niet elk uur van de dag.’
‘Bah,’ zegt ze.
‘Dat is goed genoeg. Mijn mens is van u.’
Hij haalt een
ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
Het regent pijpenstelen. De blauwe man legt
zijn hand op mijn schouder, brengt zijn mond ter hoogte van mijn oor, vraagt:
‘Waarom heb je zo’n haast?’
De stank van zweet,
speeksel kruipt in mijn neus.
Hij legt zijn hand
op mijn heup, duwt me in een steeg tussen twee flatgebouwen. De lucht is een
liniaal.
Ik vraag: ‘Waar
neem je me mee naartoe?’
Hij draait me
hardhandig om, duwt mijn voorhoofd tegen de muur, trapt tegen mijn schenen,
zegt: ‘Spreid je benen.’ Hij pakt mijn handen, plakt ze tegen de muur, zegt:
‘Spreid je armen.’ Hij duwt zijn kruis tegen mijn achterwerk, woelt met zijn
hand in mijn haren. Mijn hoofd is een deegklomp.
Wibbel,
wobbel,
mijn rechteroog
zakt loom tot op mijn bovenlip.
Hij steekt zijn
vinger in mijn navel, laat zijn hand over mijn buik, mijn borstkas glijden,
neemt mijn tepel vast, knijpt erin, laat los.
Adem in, adem uit.
Neemt mijn tepel
vast, knijpt erin, laat los.
Adem in, adem uit.
Hij laat zijn hand
over mijn borstkas, mijn buik glijden, steekt zijn hand in mijn onderbroek,
pakt mijn geslacht vast, knijpt erin, laat los.
Adem in, adem uit.
Pakt mijn geslacht
vast, knijpt erin, laat los.
Adem in, adem uit.
Hij haalt een
ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
Het meisje gaat vóór de microfoon staan. Een
vrouw staat op, verlaat de studio.
‘Dat is mijn
moeder,’ zegt het meisje. ‘Ze loopt weg omdat ze bang is dat ik mijn jurk zal
uittrekken en iedereen laat zien dat ik een jongen ben. Dat doe ik alleen als
ze blijft zitten.’
Ze grinnikt.
‘Ik kan u alles
vertellen over gras, voetpaden en landkaarten. Ik drink alle dagen groene thee
en eet tulpen, behalve op woensdag, dan ben ik een pescotariër. De laarsjes die
ik draag zijn tweedehands en de jurk heb ik zelf gemaakt.’
Ze draait om haar
as. Nog voor de blauwe man of ik kan reageren, gaat ze verder: ‘Ik blink in
veel dingen uit, behalve in zingen. Ik oefen nochtans elke dag. Volgens mijn dokter
heb ik de stembanden van een kat en de heupen van een jockey. “Word jij nou
maar eens lid van een manege, meisje,” zegt hij altijd tegen me, terwijl hij
zijn sigaret op een van mijn schouderbladen uitduwt.’
Ze zuigt op haar
lip.
‘Ik maak het mijn
latere biograaf graag makkelijk. Wie mijn biografie in een stadsplan giet, kan tussen
de meest memorabele plekken in mijn leven een rechte lijn trekken. Op die lijn wonen
mijn zangleraar, dokter, kruidenier en ikzelf.’
Ze haalt een
liniaal uit haar laarsje.
‘Mijn dokter zegt
altijd: “Wijk jij nou maar eens af van die lijn, meisje. Laat dat zingen toch
en zoek de paarden op.” Elke week probeer ik het, dwing ik mezelf af te wijken.
Ik sla een zijstraat in en tot halfweg loopt alles prima. Plots veranderen mijn
voeten in tere bloembladen.’
Ze breekt het
liniaal in twee.
‘Ik heb mijn rechte lijn meermaals geschonden. Ondertussen
lijkt ze eerder op de steel van een iris.’
De blauwe man haalt
een ballon uit zijn jas, blaast hem op, bindt hem met een touwtje aan me vast.
Mijn voeten komen los van de grond. De blauwe
man houdt me bij de hand vast, brengt me naar het station, duwt mijn zwevende
lichaam door de treindeur.
‘Dag
dag,’ zeg ik, ‘ik neem je mee.’ Ik wuif.
‘Dat doe je niet,’
zegt hij. ‘Ik blijf hier. Jij gaat naar daar.’ Hij wijst naar het zwarte gat
aan het einde van de tunnel.
Iemand zwaait met
een oranje licht. De deuren van de trein schuiven dicht. Een van de ballonnen
raakt klem, knapt kapot.
Iemand zegt: ‘Mais
alors!’.
Iemand zegt: ‘Aap’
Iemand zegt: ‘كان ذلك ضرطة؟,’ lacht.
Ik zweef tot halverwege
de wagon, stop ter hoogte van de blauwe man op het perron. Enkel het raam
scheidt ons van elkaar. Ik kijk hem aan. Ik wuif. Hij staart mat voor zich uit.
De trein komt in
beweging, verdwijnt in het zwarte gat, wordt als regenwater in een verstopt
putje aan de andere kant van de tunnel uitgespuwd. Ik word verblind door de
donkergrijze hemel, de zon, een regenboog. Ik wuif.
De ballonnen duwen
tegen het plafond van de wagon, tillen het treinstel van de sporen. De andere
passagiers gillen, buitelen naar het laagste punt van de zwevende trein. Ik
blijf halfweg hangen, kijk uit het raam, zie alle plekken waar ik die dag ben
geweest. Ik wuif.
Iemand roept: ‘Prik
die ballonnen kapot.’
Iemand roept: ‘Tu
es fou! Es-ce que tu veux que tout le monde meurt?’
De trein wint
hoogte. De details van de stad klitten samen, versmelten tot puntjes op een
blad. De beelden in mijn herinnering worden woorden. Ik vertel wat ik die dag
heb gedaan. Ik wuif.
Iemand duwt op de
alarmknop. Boven me valt de deur open die de twee wagons van elkaar scheidt. Een
treinbegeleider springt door het gat, landt zacht op de passagiers, breekt met
een rood hamertje het raam.
Iemand roept: ‘Laat
dat glas toch heel.’
Iemand roept: ‘Je
veux mourir. Je vais prier, merde, je vais prier.’
De treinbegeleider ontsnapt
door het gebroken raam. Enkele passagiers volgen zijn voorbeeld. De anderen
herinneren zich de eerste zin van het Onzevader
niet.
Tegen de avond aan veroorzaakt
de trein een scheur in de dampkring. De nacht valt zwart in de stad. Karamel
borrelt in het centrum op, stroomt door straten, pleinen, parken. Vanuit de
ruimte lijkt de stad op een langzaam uitdijende ster van goud. Ik wuif.
Nena Peeters?
BeantwoordenVerwijderenEen fijne kunstenares die de illustratie bij het kortverhaal maakte. Klik zeker eens op haar naam, dan kom je op haar blog terecht.
VerwijderenMijn man Wim Schaefers vertraagde met de liefde van mijn leven na een enorm gevecht. Hij zei dat het voorbij was tussen ons en dat hij me nooit meer terug zou nemen nadat ik verschillende dingen met hem had gestopt. Ik realiseerde me eerst dat hij de liefde van mijn leven was nadat ik hem verloor.
BeantwoordenVerwijderenIk wil hem terug, maar ik wil hem ook niet nog een keer pijn doen. Ik weet niet zeker hoe ik hem zelfs terug kan krijgen, het lijkt erop dat hij zijn leven voortzet. jaren van afscheiding, liet ze achter, ze getuigde dat een spirituele genezer, Osagiede genaamd, voor haar een betovering luncht. Ik stuur ook een e-mail naar Dr. Osagiede om me te helpen mijn ex-liefdespartner terug te krijgen, ik leg al mijn huwelijksproblemen aan hem uit en Dr.osagiede beloofde me mijn ex-man terug te geven binnen twee dagen na het spellen van gebed en opgeofferd om de liefde te charmeren, probeerde ik, ik voorzag in alle liefdesspreukartikelen en materialen die van mij nodig waren, er werd mij gezegd middernachtgebed uit te voeren. Twee dagen na het eerste gebed was ik verrast dat het precies was zoals Dr. Osagiede me beloofde dat mijn ex me op een mobiele telefoon zou bellen om me te verontschuldigen, mijn man Aslund belde me op met een onbekend nummer, hij vraagt om excuses en maakt een afspraak om af te spreken. we zagen elkaar vaak in dezelfde week, liefde betovering werd voor mij gelanceerd in de Dr. Osagiede Tempel alles werd voor mij gedaan, het werkt naar mijn beste. Ik ben vandaag blij dat we als gezin gelukkig samenleven. ik ben dankbaar. dankzij deze geweldige man Osagiede. Aanvankelijk had ik de angst voor twijfel, maar ik probeer het en het werkt naar mijn beste. Ik weet zeker dat dit ook voor jou werkt om verloren liefdesrelaties met je partner te herstellen. email dr osagiede op zijn persoonlijke email op: doctorosagiede75@gmail.com of whatsapp op +2349014523836
Mijn hart was gebroken, ik geloof nooit dat ik mijn ex weer terug zal krijgen totdat Dr. Trust mijn ex binnen 24 uur terugbracht met een krachtige liefdesbetovering. Hij is betrouwbaar voor positief resultaat, neem contact op met de spell-caster voor liefdespreuk via e-mail: >>>> placeofsolution@yahoo.com <<<< of WhatsApp op + 1443281 3404
BeantwoordenVerwijderenIk ben overweldigd door vreugde dankzij Dr. Ilekhojie. Mijn man verliet me een paar jaar geleden voor een andere vrouw en ik was er kapot van omdat ik hem nooit iets verkeerds heb gedaan, ik bleef achter met mijn twee kinderen en een baan die weinig betaalt. Ik gaf het bijna op tot ik online een getuigenis zag over Dr. Ilekhojie en ik besloot contact met hem op te nemen. Ik legde hem mijn probleem uit en hij verzekerde me dat ik na 24 uur een positief resultaat zal zien, verrassend genoeg kwam mijn man de dag na de spreuk terug en smeekte me hem te vergeven en beloofde nooit te vertrekken. Mijn man is nu zes maanden terug en we hebben nog nooit problemen gehad, ik ben blij dat ik niet aan Dr. Ilekhojie heb getwijfeld, want hij kan problemen zeker oplossen. Je kunt hem nu ook contacteren voor hulp E-mail: (gethelp05@gmail.com) Viber / WhatsApp: +2348147400259
BeantwoordenVerwijderen