maandag 8 december 2014

Een polemiek (deel 2)

Het literaire tijdschrift Gierik & NVT startte in oktober met een polemiek over wat literatuur vermag, moet en kan zijn. Redactielid Peter De Voecht beet de spits af. Mijn reactie op zijn stuk lees je hier. Ik was niet de eerste die reageerde, Marc Kregting ging me voor met 'Het drijfzand van de fictie'. Bij kunstmatige taal. Ook hij ergert zich aan een gebrek aan lef in de Nederlandstalige literatuur. Daarnaast ervaart hij dat wie lef toont daarvoor wordt afgestraft. Hij of zij belandt op de stapel niet-verkoopbaar of niet-relevant.

Ik was het met De Voecht eens dat onze literatuur lef mag tonen, meer mag durven en vallen en durven vallen. Na het lezen van de polemiek van Kregting had ik een ander gevoel. Weg was de nood om op straat te komen met een pamflet. Ik stelde me slechts één vraag: vanaf wanneer is proza of poëzie experimenteel?

Zit het experiment in een anders omgaan met vertelperspectief, verhaalstructuur, taal, stijl, etc? Vanaf wanneer verschilt een verhaal of gedicht voldoende van de literaire canon om het etiket experimenteel te verdienen? En wie kan dat etiket uitdelen? Elke lezer, wetenschapper of recensent? Mijn antwoord is drie keer ja en evenveel keer nee. Misschien hebben de geschiedschrijvers de meeste macht in handen. Hun subjectieve, tijdsgebonden geschiedschrijving bepaalt welke romans en bundels uit 2014 relevant en experimenteel werden bevonden voor het nageslacht.

Oops, dat was een dooddoener. Laat me vooral je goesting om experimenteel te zijn niet schaden, integendeel. Goesting, dat lijkt me in de vorige zin het belangrijkste woord. In de eerste plaats goesting om te schrijven. Experimenteren lijkt me een logisch gevolg. Hoe langer je schrijft, hoe meer je tegen grenzen botst. De ene respecteert ze, de ander veegt er zijn vuile voeten aan af. Experiment: een proef om iets te weten te komen, uit te proberen. Wat ik als experimenteel ervaar zijn teksten of gedichten die mijn oogkleppen verbranden.

Ik kan experimenteel schrijven, maar daarom worden mijn verhalen of gedichten door lezer x, wetenschapper y of recensent z nog niet als experimenteel ervaren. Vaak zal minstens een van de drie naar het verleden wijzen en zeggen: iemand ging je voor of iemand zaaide op z'n minst een kiem in het verleden. Idem dito voor de literatuur die ik in handen krijg. Een roman die ik als experimenteel ervaar, blijkt bij nader inzien niet experimenteel te zijn. Een andere auteur bleek honderd jaar geleden al iets gelijkaardig te doen. Soms stijgt mijn appreciatie voor de voorloper, en in minstens evenveel gevallen voor de naloper. Hij of zij maakte geen klakkeloze kopie, maar tilde het experiment naar een hoger niveau.

Houdt een experiment in dat je je als schrijver afzet tegen iets of iemand anders? De canon of een specifieke auteur of beweging? Op die manier krijgt het experiment een geur van opstand, rebellie en anarchie. Is dat nodig? Noodzakelijk? Of is experimenteren net een positieve vorm van tegenstand? Je biedt met een experimentele tekst of poëziecyclus een alternatief binnen (of buiten?) de canon.

Ik hoed me voor de hoera's en proficiats die worden uitgedeeld aan publicaties die als vooruitstrevend worden ervaren omdat er een scheut of vleug sociale media in verwerkt werd. Een tijdje terug las ik een fijn gedicht waarin Twitter-hashtags waren verwerkt. Leuk om lezen en het zag er nog mooi uit ook, maar de meerwaarde van die hashtags ontging me. Het experiment is in zulke gevallen niet meer dan een glanzend laagje bovenop een oud, beproefd recept. Het echte experiment werkt niet met scheuten en vleugen, het blaast je van je sokken omdat je er niet op voorbereid bent.

Lees ook de andere polemieken en mijn reacties hierop:
Peter De Voecht - Een kleine oorlog voor het grote schrijven
Erik Lindner - Zonder titel

2 opmerkingen:

  1. straf einde ! (& 'oogkleppen verbranden', mooi)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dank je wel! Geen goesting om je polemische zelf op het internet ook eens te smijten?

      Verwijderen