zondag 18 mei 2014

Zeepijn voor één euro

Één euro per boek, dat was de prijs voor een afgevoerd exemplaar in de uitverkoop van de bibliotheek van Peer. De opbrengst ging naar 11 11 11. Ik werkte me door rijen boeken en keerde naar huis terug met tien stuks onder mijn arm (en in mijn rugzak en in de handtas van mijn gezelschap).

Twee van de tien boeken zijn van de hand van de Nederlandse Charlotte Mutsaers, een schrijfster met een neus voor verrukkelijke titels. Ze doopt haar werk met namen als Rachels rokjeDooier op drift en Paardejam. Tot voor kort kende ik haar enkel van een interview in het ter ziele gegane televisieprogramma Iets met boeken. Ik herinner me weinig van die uitzending, behalve de mond van Mutsaers. Haar vuurrode lippen overtuigden me om haar roman Koetsier Herfst te kopen.

Deze week, zes jaar na mijn eerste aanrijding met Mutsaers, sloeg ik Zeepijn open. Een boek waarvan de cover schreeuwt: lees me! Er staat immers een kerstboom op. Wat moest ik met die titel? Sommige mensen worden melancholisch van eb en vloed, anderen komen gelouterd uit een wandeling langs de kustlijn. Mutsaers trekt met haar titel de pijn uitdrukkelijk uit de zee.

Voelde ik me stom toen bleek dat de zeepijn een soort van dennenboom is.

Zeepijn is een bundeling van essays, brieven, reiservaringen en en en en ... Dat ruikt verdacht veel naar een vergaarbak van verhalen, maar gelukkig vaart Mutsaers vaardig rond die klip. Dat doet ze door in elke tekst dezelfde ankers uit te gooien: de zee en de dennenboom. Twee dingen die op het eerste zicht niets met elkaar te maken hebben. Voor Mutsaers is de link duidelijk, en ze is niet de eerste die dat heeft gezien. In de literatuur vindt ze teksten van collega's die reeds over de verwantschap tussen water en coniferen hebben geschreven.

Ze ziet dennenbomen, ingebeelde en echte, op de dijk van Oostende, een plek waar ze verschillende maanden per jaar verblijft. Dankzij de zee voelt ze daar geen enkele nood om poëzie te schrijven. Ze herkent een visgraat in de takken van kerstbomen en vindt dat een bos van coniferen waar de wind door waait, lijkt op een golvende groene zee.

In het eerste essay Spoorzoeken houdt Mutsaers een pleidooi voor de aandacht voor het detail. Om haar punt te maken, strooit ze met afgevallen dennennaalden:

Ik weet een leerzaam spelletje: ga voor uw boekenkast staan en laat uw blik langs de plank met lievelingsboeken glijden. Niet voor niets zijn dat uw lievelingsboeken, niet voor niets ruisen zij na in hoofd en hart. Maar nu eerlijk zeggen: wat herinnert u zich ervan? Meer atmosfeer dan gebeurtenissen? Meer oorlelletjes dan abstracte theorie? Meer dennennaalden dan boodschappen? Meer geruis dan worstvulling? Mooi zo!

Wat herinner ik me van Koetsier Herfst? In de uitgave die ik kocht, moest ik bepaalde bladzijden losscheuren, een lastig klusje weet ik nog. Mijn brein kraakte toen ik de inhoud van het boek probeerde op te vissen. Ik herinner me grote vrouwenhanden (of zaten die in een ander boek?) en een hoofdpersonage (een man, een vrouw; geen idee!) dat iets (uitwerpselen? Of is dat een vieze kronkel in mijn hoofd?) omkranste met (gele?) bloemen. Ik ben ervan overtuigd dat Mutsaers vergevingsgezind zou reageren op mijn geheugen vol gaten.

In haar boeken gooit Mutsaers de deuren van haar leven open. Tijdens het lezen heb je de indruk dat je over haar schouder meekijkt terwijl ze in haar dagboek schrijft. De appetijt voor het leven proef je in haar uitroeptekens en bijvoeglijke naamwoorden. Zelfs wanneer ze over de dood schrijft moet je een lachkramp onderdrukken. Over een Oostendse zaak die beddengoed verkoopt, zegt ze:

Alle opgedekte bedden die ze daar etaleren, bevatten steevast drie hoofdkussens! Elke keer dat ik erlangs kom, doet me dat huiveren. Ik denk dan: hier wordt zichtbaar rekening gehouden met de dood.

Deze week sloeg ik ook een ander boek open, een dat al verschillende weken ongelezen in mijn rugzak stak. Mijn hoofd stond de voorbije maand niet naar poëzie, toch nam ik Ook daar valt het licht van Miriam Van hee overal mee naartoe, voor het geval de goesting me zou overvallen. Wat blijkt? Ook Van hee schrijft over water en coniferen. De tweede strofe van Eens zover begint zo:

op zoek naar een plek waar wij vroeger
al waren, wij lagen er toen op een rots
uit te kijken over een bocht in de rivier

In de laatste verzen zijn de bomen aan de beurt:

we werden gevonden, dus, als het eens
zover is, laten wij de onzekere weg voor 
de zekere nemen, niet omzien, er zal altijd
iets zijn wat we herkennen, de meegaande

grond onder de dennen, daar hielden we van

In mijn verbeelding lopen beide dames met een kerstboom over het strand van Oostende. Miriam Van hee geeft de wind in haar wilde haardos vrij spel. De rode glimlach van Charlotte Mutsaers is vanaf de zeedijk te zien. Ze praten niet over literatuur, ze denken er zelfs niet over na.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten