zondag 3 november 2013

Wij hadden toch afgesproken? (deel 1)

*Bericht geschreven op 26 oktober op de trein van 19:36u (met tien minuten vertraging) van Brussel-Zuid naar Hasselt*

Omstreeks half elf nam ik de trein van Limburg naar Antwerpen. In het station had ik met een vriendin afgesproken. We aten lekker en goedkoop op de Sint-Jacobsmarkt en spraken over la vie. Daarna doken we de stad in. Ik kocht zeep en postkaarten; zij, printerinkt en de dvd van Dirty Dancing. Onderweg botsten we tot twee keer toe op een Halloweenoptocht. Zelden heb ik bij daglicht zulke schone open wonden gezien.

In de late namiddag, dronken van de drukte in de stad, namen we in de grote stationshal afscheid van elkaar. Ik sprong op de eerste van twee treinen die me naar mijn ouderlijke huis in Vlaams-Brabant zou brengen. Reizen met een locomotief en wagon is heerlijk, behalve wanneer je trein bonkvol zit. Ik verlangde naar de zachte zetel in de woonkamer van mijn jeugd.

Na meer dan een uur sporen en een korte wandeling was het bijna zover.  Mijn derrière hing boven de zetel, ik boog al lichtjes door de knieën en ...

Mijn gsm rinkelde.

'Dag Ward,' zei een vriendin aan de andere kant van de lijn.
'Hallo!' zei ik. Ik probeerde zo levendig mogelijk te klinken. 'Oewist?'
'We staan voor jouw deur.'
*stilte*
'Welke deur?' vroeg ik.
'Jouw deur (in Limburg, nvdr). Wij hadden toch afgesproken?'

Ik bespaar je de rest van de conversatie die zich van het ene naar het andere misverstand sleepte.

Nog geen uur nadat ik in Vlaams-Brabant was aangekomen, zat ik alweer op een trein naar mijn huidige thuis. De wijzers van de klok naderden 19u. Wie dan niet meteen beslist om een trein richting Limburg te nemen, strandt in Brussel (ik overdrijf, maar de waarheid is niet ver van mijn versie verwijderd).

Daadkrachtig, dat was ik. Toch stond ik op het perron van Brussel-Zuid verdwaasd voor me uit te kijken. Ik paste niet in het plaatje van een gewone man die wachtte op een gewone trein. Ik zag de reizigers op het perron tegenover me verwachtingsvol naar links kijken, hoewel de trein op hun spoor nog lang niet in aantocht was. Ik verbaasde me over de pikzwarte hemel. Ik zag moeders moeiteloos kinderkoetsen over het hobbelige perron duwen met een air alsof ze op een buitenlandse boulevard flaneerden.

Het openbaar vervoer nemen, doe ik op automatische piloot. Ik kom het station binnen, kijk naar de informatieborden en wandel naar het perron. Wat er rond me gebeurt, gaat aan me voorbij. Meestal ontwaken mijn zintuigen pas als ik op mijn bestemming aankom. Treinritten associeer ik met rust. Als passagier sta ik in stand-by. In het beste geval knapt een reis van a naar b me helemaal op omdat ik juist aan zo weinig mogelijk wil en kan denken.

In Embracing the ordinary, het boek dat op de trein in mijn rugzak stak, breekt Michael Foley een lans voor het alledaagse. Een rijk en gelukkig leven schuilt in het leren appreciëren van de rijkdom en de diepgang van het gewone. Elke dag kun je geluk vinden. Je moet alleen goed leren kijken.

Foley maakt uitstapjes naar de literatuur om zijn mening te staven. Marcel Proust en James Joyce beschouwt hij als twee chroniqueurs van alledaagse. Boeken, en bij uitbreiding alle vormen van kunst, leren ons op een andere manier kijken naar wat we vanzelfsprekend vinden. Denk bijvoorbeeld aan een tentoonstelling die indruk op je maakte. Als je nadien door de straat loopt, zul je plots taferelen zien die je aan bepaalde schilderijen doen denken. Die taferelen zijn er altijd al geweest, maar dankzij de kunst heb je er oog voor gekregen.

Dankzij Foley beleefde ik een gelijkaardig moment in Brussel-Zuid. Niet het misverstand, maar zijn boek deed me anders naar het station kijken.

Lees ook deel 2.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten