woensdag 4 oktober 2017

Boek herlezen: Barrevoetse februari van Herta Müller

Barrevoetse februari
Heb je een zakdoek?
*

Misschien stelde jij iemand die vraag vandaag? Of misschien was het net andersom, vroeg iemand jou om een zakdoek. Je gleed met je vingers in je broekzak of handtas en haalde verontschuldigend je schouders op of vond precies wat je zocht: een zakdoek. Heb je een zakdoek? Een onverslijtbare vraag. Dagelijks wordt ze ontelbare keren door ontelbare mensen gesteld. De zakdoekvraag duikt ook op in De grote zwarte as, een kortverhaal uit Barrevoetse februari, een bundel van de Roemeense schrijfster Herta Müller. In 2009 opende ze met diezelfde vraag een toespraak. De plaats was Stockholm, Zweden. Het evenement: de overhandiging van de Nobelprijs voor de Literatuur.

Herta Müller, geboren in 1953, groeide op in een familie van boeren in Nitzkydorf, Roemenië. Het gezin maakte deel uit van een Duitssprekende minderheid. Müller was veertien jaar oud toen de communistische dictator Nicolai Ceausescu aan de macht kwam. Haar debuut als schrijfster, de kortverhalenbundel Niederungen, schoot in het verkeerde keelgat van het regime. Het boek schetste in hun ogen een negatief beeld van Roemenië. Naar aanleiding van de publicatie legde de Securitate, de Roemeense geheime dienst, een dossier over haar aan. De dienst probeerde haar vervolgens als spion in te lijven, wat Müller resoluut weigerde. Uit wraak werd ze zelf systematisch achtervolgd, verhoord, afgeluisterd en vernederd.

*
Ik zou een witte deken in mijn kamer kunnen leggen, barrevoets door de wol kunnen lopen. Ik zou me kunnen toedekken en mijn ogen sluiten als slaap. Eindeloos lang zou ik kunnen liggen, in het ijssteenbed, net zo lang tot ik van mezelf geen weet meer heb.
Müller schreef Barrevoetse februari toen ze nog in Roemenië woonde. Net als in haar debuut Niederungen was haar jeugd in Nitzkydorf de belangrijke bron van inspiratie. In 1987, het jaar waarin de Duitse uitgeverij Rotbuch Verlag het boek publiceerde, emigreerde ze naar Berlijn. Barrevoetse februari telt 27 kortverhalen. De meeste daarvan tellen slechts twee of drie pagina’s. De naam Ceausescu valt niet één keer, maar de dictator, het regime en vooral de onderdrukking zitten in elke zin. De personages slepen zich door de dag, ze overleven, omdat er nu eenmaal niets anders opzit. Ze zijn arm, hebben honger en lijden kou. Ze kunnen zich niet voorstellen dat het ooit beter of anders wordt. In het niet bij naam genoemde land ben je dictator of hond, en er kan maar één iemand dictator zijn. Alleen de dood is een uitweg, maar ook die laat op zich wachten. De klok lijkt wel bevroren. De vorige dag lijkt op de huidige, de huidige lijkt op de volgende.

‘Heb je een zakdoek?’ vraagt een moeder aan een dochter in een van de verhalen van Barrevoetse februari. ‘Heb je een zakdoek?’ vroeg de moeder elke ochtend aan de jonge Herta Müller. Ze vergat hem opzettelijk omdat ze hield van het ritueel, zegt ze in haar Nobelprijsrede. Boeren geven elkaar geen knuffels, peilen niet naar elkaars gevoelens. Affectie tonen ze op andere manieren, bijvoorbeeld door de zakdoekvraag te stellen. Müller gooit haar eigen levenservaring in de strijd om haar verhalen te laten ademen en bloeden. Wie haar essaybundel De koning buigt, de koning moordt leest, beseft echter dat de realiteit – het echte leven onder Ceausescu – gruwelijker was dan de fictie. De terreur van de Securitate was vooral van psychologische aard. Slachtoffers – de dienst noemde ze tegenstanders van het regime – ondergingen een eindeloze reeks vernederende verhoren en huiszoekingen. Wie zich te recalcitrant gedroeg, werd vermoord.

*
Alle bloemen draaien hun hoofdje in dezelfde richting met de zon mee. Alsof er onder de aarde, veldbreed, een magneet ligt. Of boven aan de hemel, groot als een landschap, een dictator staat. 
Müller voelde zich op de duur permanent in het oog gehouden en achtervolgd. Niet alleen door spionnen van de Securitate, maar ook door planten en dieren. Levensbomen en sparren rasterden staatsgebouwen af, gladiolen en varens dienden voor statieboeketten en rode anjers werden als partijinsigne opgespeld. De meeuwen bij de Donau pikten met hun snavels in lijken en honden waren werknemers van de politie. Mieren, vlooien en luizen teisterden de huizen van de armen. Het regime rukte met andere woorden planten en dieren uit de onschuld van hun natuurlijke toestand en lijfde ze in.

Alles had een uiterlijke, bekende verschijningsvorm én een schaduwzijde. In het Roemenië van Ceausescu was je maar beter op je hoede. Een man op straat kon gewoon een mens zijn, maar ook een spion. Een gladiool was een bloem, maar ook een rode knuppel. Een meeuw was een vogel, maar ook een lijkenpikker. En een zakdoek? Die is, afhankelijk van de context, veel meer dan een wit stuk stof waarmee je je neus snuit. Je kunt hem gebruiken om je tranen te drogen, een wond te verbinden of om het stof in een kantoor af te nemen waar een agent je urenlang opsluit.

De koning buigt, de koning moordt

*
Deze streek heeft mij niet gevoeld. Deze streek heeft mij pijn gedaan. Maar overal waar je de dood hebt gezien, voel je je een beetje thuis.
In 1989 implodeerde de regering van Ceausescu na een reeks gewelddadige gebeurtenissen in Timisoara en Boekarest. Om de gemoederen te bedaren, hield de dictator op 20 december een donderpreek op het Revolutieplein. De misnoegde burgers keerden zich tegen hem en het leger schaarde zich aan hun zijde. Ceausescu probeerde te vluchten, maar het leger onderschepte zijn helikopter. Op kerstdag verscheen hij voor een ongrondwettelijk tribunaal en werd na een proces dat iets langer dan een uur duurde ter dood veroordeeld. Een vuurpeloton fusilleerde hem later op de dag. Een dokter stelde voor de camera zijn dood vast, beelden die de wereld rondgingen. Een wit doek werd over zijn lichaam gelegd.

In De koning buigt, de koning moordt vertelt Müller over een klusje dat ze als kind tijdens de zomer moest opknappen. Op het kerkhof gaf ze samen met haar buurjongen de bloemen op de graven water. Dat mocht pas na zonsondergang, als het koeler was. Op een bepaald moment zegt de jongen: ‘Voor de zielen van de doden is de wereld niet groter dan een zakdoek.’ Müller vraagt zich op haar beurt af hoe het komt dat een lijkkleed in het gras er op een foto altijd uitziet als een zakdoek.

*
Wat is dat voor een land, dat aan je vingers rukt zodra je je koffer optilt. 
De bekendmaking van de winnaar van de Nobelprijs neemt ongeveer één minuut in beslag. Een lid van de Zweedse Academie komt de persruimte binnen, noemt de naam van de winnende auteur en motiveert de keuze met één zin, maximum twee. Müller kreeg de prijs omdat ze ‘met poëtische verdichting en prozaïsche openhartigheid het landschap van de ontheemden optekent.’ Daar valt weinig aan toe te voegen. Al kan ik me voorstellen dat zo’n heftige definiëring van een oeuvre potentiële lezers afstoot. Heeft elke boekenliefhebber zin om zoiets te lezen? Welnee. Dat neemt niet weg dat Müller lezenswaardig is. Misschien niet in een strandstoel op een drukke dag aan de kust, maar wel op de bank thuis terwijl het buiten stenen uit de grond vriest.

Een bundel als Barrevoetse februari dwingt je om traag te lezen, om je zin na zin af te vragen: waar gaat dit over? Ja, de thema’s wegen zwaar op de hand. Ja, het einde is unhappy. En ja, de taal leunt soms eerder aan bij poëzie dan bij proza. Het zijn vaststellingen die wel vaker terugkeren in besprekingen over Müller. Over het algemeen zijn recensenten lovend over haar verhalen en romans, maar tegelijkertijd laten ze uitschijnen dat je er ‘klaar’ voor moet zijn. Klaar waarvoor? Voor een keurmerk dat alleen geoefende lezers toekomt?

*

De taal in Barrevoetse februari is sober, op het eenvoudige af. De zinnen zijn vaak op dezelfde, simpele manier opgebouwd: onderwerp + persoonsvorm + de rest van de zin. Die aanpak zorgt ervoor dat de zinnen klinken als een troep flink marcherende soldaten. Het gaat maar door en door, zoals ook de personages maar door en door moeten gaan met hun weinig benijdenswaardige leven. Anders gezegd: bij Müller vallen vorm en inhoud samen.

Als je ergens klaar voor moet zijn, dan wel hiervoor: de goesting om aan Barrevoetse februari te beginnen. En goesting komt vanzelf. Daar moet je niet op wachten, daar moet je niet ‘klaar’ voor zijn. Een schrijfster die een toespraak begint met ‘Heb je een zakdoek?’ is er heus niet op uit om het haar lezers moeilijk te maken.  

Herta Müller

Meer lezen? Klik hier

Geen opmerkingen:

Een reactie posten