Ik bladerde in Adorno, las een paar pagina's van Benjamin, zat een paar dagen over Blanchot gebogen, keek wat in Derrida en Foucault, deed een poosje mijn best op Kristeva, Lacan en Deleuze terwijl er gedichten van Ekelöf, Björling, Pound, Mallarmé, Rilke, Trakl, Ashbury, Mandelstam, Lunden, Thomsen en Hauge rondslingerden, waar ik nooit meer dan een paar minuten aan besteedde. Ik las ze als proza, als een boek van Maclean of Bagley, zonder iets te leren, zonder iets te begrijpen, maar alleen al het feit dat ik ermee in contact kwam, dat ik deze boeken in de boekenkast had staan, leidde tot een bewustzijnsverruiming, alleen al het feit dat ik wist dat ze bestonden, betekende een verrijking en ook al schonken ze me niet meer inzicht, ze schonken me des te meer vermoedens en gevoelens.
Fragment uit Vader van Karl Ove Knausgård.
Ik vraag me af of ik ook heel die tijd op zo'n manier heb gelezen. Zonder iets te snappen. Daarom hou ik zo van heldere taal, van eenvoud. Geen ingewikkelde taalconstructies, ook niet in poëzie. Het aaneenrijgen van woorden is op zichzelf al een wonder. Vind ook dat het zingen meer betekenis draagt dan de woorden zelf, daar die betekenis wijzigt, volgens de lezer, de context, de tijd.
BeantwoordenVerwijderenMaar het is waar dat de aanwezigheid van boeken invloed heeft, zelfs al begrijp je ze niet...
Yasse