In het winternummer Back after the war van het literaire tijdschrift Gierik verscheen het essay Pretoria van Valeria Luiselli. Hierin schrijft ze:
Het verloren paradijs van de kindertijd is de plek waar dichters allegorieën uit putten en schrijvers die vatbaar zijn voor een ritornello aan nostalgie de blauwdrukken voor hun boeken, maar de herinneringen van een kind van elf of twaalf behoren toe aan een limbo waarnaar het gênant is terug te keren.
De verwondering, voor menig schrijver vormt het de aanzet tot een verhaal of gedicht. Verwondering lijkt een vaardigheid die veel mensen verliezen als ze ouder worden. De schrijver is iemand die zijn, al dan niet waterdichte, regenton, gevuld met kinderlijke verwondering, op peil probeert te houden. Ook mijn kindertijd kan me verwonderen en inspireren, maar de vaardigheid om me over iets of iemand te kunnen verwonderen, associeer ik niet met mijn jeugd.
Ervaar ik mijn kindertijd als gênant? Nee, saai lijkt een beter woord. Ik ging naar school, maakte mijn huiswerk en slaagde voor de meeste examens. In de klas was ik een grijze muis. Ik kan me voorstellen dat er mensen zijn die zich niet herinneren dat we ooit de schoolbanken hebben gedeeld. Mijn enige hobby's waren slapen en televisie kijken. Een cursus volgen of lid worden van een club was iets voor andere mensen. Ik wachtte. Ik wist alleen niet op wie of waarop. Ondertussen verveelde ik me te pletter.
Op school was ik dat manneke dat hield van opstellen schrijven. Middelmatige punten waren mijn deel, of ik nu veel of weinig tijd in het opstel had gestoken. Ik raakte ontmoedigd en verloor mijn interesse in schrijven. Een opstel draaide voor mij om de inhoud, niet om de taal. Spelling en grammatica waren mijn zwakke plekken. Ik verloor punten door dt-fouten. Op de inhoud van mijn teksten kreeg ik zelden kritiek. Een zeven op tien interpreteerde ik als een zeven op tien voor inhoud. Die dt-fouten waren een bijzaak. Ik wilde een verhaal vertellen.
Nog een keer naar Luiselli, over de kindertijd zegt ze ook nog dit:
De wereld prent zich bij een jong kind niet met dezelfde kracht en frisheid in de grijze materie als bij een bijna-volwassene, noch passeert het de geavanceerde filters van de volwassen geest, die alles herschikt naar en vastschraagt aan de steigers van de syntaxis.
Later, na mijn twintigste, leerde ik twee mensen kennen die me stimuleerden opnieuw te schrijven. Ze keken voorbij mijn slechte taalbeheersing en becommentarieerden de inhoud van mijn verhalen. Ik leerde dat een goed verhaal schrijven onlosmakelijk is verbonden met een correct taalgebruik. Dankzij mijn interesse voor schrijven spijkerde ik mijn kennis over spelling en grammatica bij. Tegenwoordig kan ik me niet meer voorstellen dat ik zonder woordenboek of stijlgids verhalen en poëzie schrijf.
Nu ik de taal beter beheer, durf ik de steigers van de syntaxis afbreken. Ik kan pas tegen de schenen van de regels schoppen als ik ze beheers. Hoe harder ik schop, hoe beter ik ook de regels leer kennen. Als kind durfde ik niet te schoppen. Ik wist niet dat zoiets kon of mocht. Juist zoals met cursussen en clubs, dacht ik dat het iets was dat alleen anderen deden.
Hetzelfde geldt voor de verwondering. Sinds ik schrijf, kijk ik intenser naar mijn omgeving. Voorheen leefde ik in een aquarium. Ik wist dat er zoiets bestond als de wereld, maar ze was niet meer dan een aardig of vervelend behangpapiertje of achtergrondgeluid.
Ik verbaas me voortdurend over wat ik zie. Vaak vraag ik me af wat ik in mijn kindertijd allemaal aan me voorbij heb laten gaan. De gaten vul ik met verzonnen verhalen op. Mijn herinneringen over mijn kindertijd botsten vermoedelijk met de waarheid, maar dat kan me geen fluit schelen.
Het verheerlijken van de kindertijd beïnvloedt het denken over ons (volwassen) leven. Een gelukkige of ongelukkige jeugd lijkt de rest van je leven te bepalen. Je kindertijd drijft je vooruit of haalt je onderuit. Ofwel koester en conserveer je de verwondering als een porseleinen vaas, ofwel raak je ze nog voor je achttiende kwijt. Daarenboven wordt die felbegeerde verwondering voortdurend aangevallen. De realiteit is een olifant die jouw vaas wil breken.
Ik ervaar een omgekeerde beweging. Mijn verwondering is geen fragiel erfstuk uit mijn kindertijd en ik ervaar de realiteit niet als olifant. Mijn verwondering over het heden doet me terugkijken naar mijn verleden. Elke dag opnieuw vult de realiteit mijn regenton van verwondering met vers water. De aanvoer komt zowel uit het heden als uit het verleden. Op die manier loopt mijn ton vol voor een toekomst waarin die verwondering hopelijk nooit zal stoppen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten