© Ylja Band |
Erika draait de kraan dicht. Uit de douchekop vallen nog enkele druppels. De stoomwolk in de cabine beneemt haar de adem. Ze moet enkel de glazen deur openduwen om zichzelf van dat verstikkende gevoel te verlossen, maar Erika wacht. Ze wacht tot de wolk een mistbank is geworden die niet hoger dan haar enkels reikt. Pas daarna stapt ze uit de cabine en dept haar lichaam droog. In het midden van haar handdoek zit een rood vlekje. Voor de spiegel tast ze haar lichaam af. Ze zoekt het bloed. Het druppelt uit haar wijsvinger, uit een sneetje in haar vingertop. Gedurende één, twee minuten drukt ze er een washandje tegen, dan haalt ze het weg. Vrijwel meteen blinkt een vers rood lijntje in het vlees.
‘Erika,’ roept Max. Een tweede keer. En nog
eens. Ze reageert niet. Hij draait zijn hoofd om de badkamerdeur. ‘We zijn te
laat,’ zegt hij. ‘We zijn weeral te laat.’
Twee weken eerder zat
Erika op exact dezelfde plek, in de driezitbank in de woonkamer van haar
schoonouders, toen vierden ze de verjaardag van de broer van Max. Vandaag is er
geen speciale reden voor hun bezoek. Het is zondag. Meer redenen heeft haar
schoonfamilie niet nodig om zich van drie tot zes rond een tafel met koffie en
gebak te scharen.
Wat heb ik met die hele zooi te maken, vraagt
Erika zich af. Max begrijpt niet dat ze soms alleen thuis wil zijn, dat ze op
haar eigen bank wil zitten met een glas wijn. Geluk is voor haar een huis
zonder mensen. Een opmerking waarop hij steevast reageert met: ‘Zie je mij nog
graag?’
Er moet iets gebeuren, denkt ze, het maakt niet
uit wat. Iets dat de sleur doorbreekt: de salontafel die vlam vat of een luster
die naar beneden dondert. Gewoon iets. Uit pure verveling kieperde ze ooit een
bodempje koffie in de bloempot van de ficus. Zomaar, zonder reden. Het zoontje
van haar schoonbroer had haar in de smiezen en zette het op een huilen toen ze
haar kopje omdraaide. Ze prees zichzelf gelukkig dat zijn articulatievermogen
te weinig was ontwikkeld om woorden als koffie of bloempot uit te spreken.
‘Slaapwel,’ zegt
Max.
‘Zoiets,’ zegt Erika.
Hij legt zijn hand op haar buik en likt haar
plagend achter het oor.
‘Hé nou.’ Ze wil hem van zich afduwen, maar
hij is te sterk en drukt zich tegen haar aan. Zijn harde geslacht klopt op haar
onderrug. ‘Ik ben moe,’ zegt ze.
‘Raad eens wat ik voor je verjaardag heb
gekocht,’ zegt hij.
Ze kent dit gesprek. Zelfs al geeft ze het
juiste antwoord, dan nog zal hij het ontkennen. Stiekem hoopt ze dat hij een
cadeaubon van haar favoriete zaak in de stad heeft gekocht. Het zou haar goed
uitkomen, de douchegel is bijna op, maar ze weet dat hij geen euro aan dat
soort dingen besteedt. Ze ontspant haar lichaam en doet alsof ze langzaam in
slaap valt. Max wordt zacht, laat haar los en
draait zich om. Zijn ademhaling vertraagt en hij begint te snurken. Erika maalt
over de nakende winter. Een seizoen waarin de familie van Max haar agenda
inpalmt. Aardig zijn, het lukt haar de laatste tijd steeds minder goed. Ze
dacht dat het zoiets was als fietsen: eens je het onder de knie hebt, vergeet
je nooit meer hoe het moet. De rode digits van de klokradio gloeien in het
donker. Over minder dan drie uren moet ze opstaan.
Erika loopt door een
verlaten straat. De voetpaden, huizen en het asfalt lijken uit snoepgoed
opgetrokken. Ze likt aan een felrode stoeprand, verwacht de smaak van aardbei
of framboos, maar proeft in plaats daarvan zeep. Een teil met water valt uit de
lucht. Ze draait haar tong los, spoelt de rode spiermassa uit en steekt ze
terug in haar mond. Ze wrikt een tegel van het voetpad los, zet haar lippen aan
een van de hoeken en blaast. De tegel zwelt op tot een rood-wit gestreepte
ballon.
Een bieptoon wurmt zich in haar oor. Ze spert
haar ogen open. Op haar netvlies brandt het laatste beeld van haar droom:
tientallen ballonnen stijgen op naar een blauwe hemel. Max buigt over haar heen
en trekt de klokradio uit het contact. Hij legt zich terug neer en snurkt
verder. De kamer is ijskoud. Erika weet dat ze op moet staan, anders dommelt ze
weer weg. Ze rolt uit het bed, slaat haar armen om zich heen en loopt naar de
badkamer. Ze zet de verwarming op de maximumstand en laat het bad vollopen. Het
badschuim kleurt het water paars en verspreidt een geur van lavendel. Ze gooit
haar pyjama uit en stapt in de kuip. Die ochtend blijkt ze immuun voor het
verkwikkend effect dat het etiket op de flacon haar belooft. Door de overvloed
aan schuim lijkt het alsof haar lichaam vanaf haar middenrif is verdwenen. Tot
twee keer toe trekt ze een been uit het water en kronkelt met haar tenen.
Om acht uur hoort ze de wekker van Max
aflopen. Nog geen minuut later poetst hij zijn tanden in de badkamer. Ik moet uit
het bad komen, denkt Erika. Het water is afgekoeld en de huid van haar
vingertoppen is gerimpeld. Ze wil samen met hem de deur uit gaan en de metro
naar het werk nemen.
De voordeur valt in
het slot. Is hij al weg, vraagt Erika zich af. Net hoorde ze hem nog cornflakes
in een kom gieten. Ze stapt uit de kuip, slaat een badmantel om haar lichaam en
gaat naar beneden. De keukenklok staat op half negen. Ze raakt nooit meer op
tijd op het werk. Voor haar part ontploft de boel daar vandaag. Ze nestelt zich
met een kop koffie en een tijdschrift in bed en belt naar de personeelsdienst
om een dag vakantie te vragen. Een kwartier later wordt de goedkeuring via sms
bevestigd. Ze kruipt onder de lakens en valt meteen in slaap.
De metro dendert het
station binnen en komt tot stilstand. De deuren schuiven open en laten enkele
passagiers los. De zuigkracht die de deuropening tijdens de spits op Erika
uitoefent, laat zich op dit uur van dag niet gelden. Ze kan instappen of wachten
op de volgende. Op het perron weerklinkt een gepiep dat het vertrek aankondigt.
Ze springt aan boord, hoort achter zich de rubberen banden van de deuren tegen
elkaar klappen en zet zich op een van de banken neer. De metro trekt zich opnieuw
op gang. Het raam duwt het helverlichte perron uit beeld en verandert in een
zwarte spiegel. Hij weerspiegelt Erika’s gezicht en bovenlichaam. Ze zou kunnen
opstaan en in het gangpad dansen als een gek. Haar spiegelbeeld zou geduldig op
haar wachten en pas durven te bewegen als ze terug in dezelfde positie aan het
raam gaat zitten. Ze laat een vinger over haar kaaklijn lopen en knippert een
paar keer met haar ogen. Ze schrikt wanneer haar evenbeeld in het niets oplost.
De metro is een volgend helverlicht station binnengereden. Ze kijkt uit het raam en leest de grote blauwe
letters op de lichtbak. De letters vormen de naam van haar bestemming. Ze grist
haar handtas van de bank en haalt net voor ze uitstapt haar gsm tevoorschijn om
te kijken hoe laat het is. Het toestel glipt uit haar hand en valt tussen het
perron en het metrostel in. Haar gsm landt tussen de donkere keien van het
spoor. Het schermpje licht nog enkele seconden op en valt dan uit.
‘Zwanger?’ vraagt
Erika, ‘Maar hoe dan?’ Ze wil de vermoeidheid terug in haar ooghoeken duwen.
Haar vingers worden nat.
‘U was niet van plan zwanger te worden?’ De
dokter haalt een doos met zakdoekjes uit de schuif van zijn bureau.
Zwanger? Zij? No way. Ze is gewoon moe, meer
is er niet aan de hand.
‘Ik wil geen kind, ik wil een slaappil.’
‘Neem uw tijd om aan het idee te wennen.
Praat erover met uw echtgenoot.’
De prikklok geeft zes
minuten over negen aan. Erika haalt haar schouders op en houdt haar badge voor
de klok. Ze gaat aan haar bureau zitten en zet de computer aan. Haar blik
dwaalt af naar de orchidee naast het scherm, een cadeau dat ze vorig jaar voor
haar verjaardag van de collega’s heeft gekregen. Het lukt haar niet de plant
opnieuw te doen bloeien. Ze pakt een schaar en kortwiekt de takken en bladeren
tot een stomp. Met een oorverdovend geluid valt de bloempot aan stukken op de
grond. Erika wil de grootste scherven verzamelen, maar snijdt zich aan een van
de scherpe randen. Het bloed welt op in haar handpalm.
‘Ik ga om een vuilblik en een pleister,’ zegt
ze, terwijl ze zich tussen de lichamen wurmt die zich rond haar bureau hebben
verzameld. Ze loopt voorbij het lokaal met materiaal van de onderhoudsploeg en
de receptie waar de verbanddoos ligt. Onderweg veegt ze met haar arm alles wat
op de balie ligt op de grond. Een briefopener valt met de punt naar beneden en
boort zich in haar enkel. Met haar badge ontgrendelt ze de deur die toegang
geeft tot de kantoren van de directie. Ze duwt de koffieautomaat omver en geeft
een trap tegen de watertank. De ceo en de personeelsdirecteur lopen op haar
toe. Ze rukt een brochurehouder van de muur. De standaard vliegt door de gang
en treft de ceo. De personeelsdirecteur duikt naar haar voeten en trekt de
briefopener uit haar enkel. Het bloed spuit naar buiten.
‘Kijk nu wat u hebt gedaan!’ zegt ze. Ze plant
de naald van haar hak in zijn gezicht. De man schreeuwt het uit en grijpt naar
zijn neus.
Iemand legt een hand op haar schouder en
schudt haar door elkaar. Ze draait zich om en ziet dat de gang achter zich in
een zwart gat is veranderd. In het midden ontwaart ze een mond. Hij spreekt
haar naam uit. Een tweede keer. En nog eens. Het zwart zuigt alles naar zich
toe: de koffieautomaat, de watertank, een bureau, een stoel. Het gat krijgt
ogen, oren, een neus en haren. De brochurehouder en de ceo verdwijnen in het
voorhoofd. De personeelsdirecteur wappert als een vlag aan de briefopener die
hij in de muur heeft geplant. Tevergeefs grijpt Erika naar zijn voeten. Ze
wordt uit haar stiletto’s gezogen, van de grond opgetild en door het gat
opgeslokt.
‘Erika?’ vraagt Max.
Ze opent loom haar ogen.
‘Hoe gaat het? Voel je je beter? Wat heeft hij
gezegd?’
Ze richt zich op in bed.
‘Erika, wat heeft de dokter gezegd?’
‘Hoe laat is het?’
‘Dat doet er toch niet toe. Zeg me hoe het
met je gaat.’
Ze kijkt hem verdwaasd aan.
‘Erika, kom op nou. Wat scheelt er? Ben je
ziek? Zeg me dat je naar de dokter bent geweest.’
‘Hij denkt dat ik zwanger ben.’ Ze sluit haar
ogen. Hij neemt haar in zijn armen en zoent haar op de plekken waar zijn lippen
het eerst landen.
‘Ik ben niet zwanger,’ zegt ze, luider dan ze
wilde. Zijn grip verslapt. Ze opent haar ogen en kaatst zijn verwarde blik
terug. ‘Ik ben niet misselijk van een kind. Ik ben gewoon moe. Als ik ’s
morgens wakker word, wil ik terug gaan slapen. Begrijp je dat? Ik ben altijd
moe. Altijd.’
Hij wil haar opnieuw vastpakken, maar ze duwt
hem weg. Zijn armen glijden van haar af. Zijn lichaam rolt naar de andere kant
van het bed. Hij kijkt een tijdje naar het plafond, wil dan een hand op haar
buik, haar heup, haar dijbeen leggen, maar bedenkt zich na een poging die
halfweg zijn en haar kant van het bed eindigt.
De rug van een
wijsvinger klopt op de deur – eerst hard, dan zacht. Knokkels kloppen –
zachter, bijna onhoorbaar. Max vraagt hoe ze zich voelt, of het al beter gaat,
of ze honger heeft, of ze wil opendoen. Hij vertrekt zo meteen naar zijn ouders
en vraagt of ze mee wil gaan.
Ze staart naar de zwarte display van haar
klokradio. Het contactsnoer ligt om het toestel gekruld. Ze zit op de rand van
het bed en wacht. Buiten rijdt Max met de auto de oprit af. Hij draait met een
schurend geluid de banden naar rechts en geeft gas. Ze veert recht, haalt de
stoel onder de klink uit, gooit de deur open en holt naar de wc.
De telefoon rinkelt.
Een tweede keer. En nog eens. Neem dan toch op, denkt Erika, maar het gerinkel
houdt aan. Ze tast naar haar gsm op het nachtkastje, maar in plaats van iets
hards en hoekigs voelt ze iets vloeibaars. Haar hand hangt in een kom soep. Ze
moet in slaap zijn gevallen toen ze zich terug in het bed installeerde om te
eten. De telefoon blijft rinkelen. Het geluid komt van beneden. Ze staat op en
gaat de trap af. In de woonkamer licht het schermpje van de vaste telefoon op.
Nog verdwaasd door de slaap, drukt ze onmiddellijk op het groene telefoontje.
‘Ik word oma!’ zegt haar schoonmoeder.
Erika voelt alleen haar gezicht. Wanneer ze
over haar kaak wrijft, schiet er een pijnscheut door haar lichaam. Haar
vingertoppen zitten onder een bruine smurrie. Ze herinnert zich het gezichtsmasker
van chocolade en chili dat ze in de koelkast had gevonden. Volgens de
keukenklok heeft het meer dan een uur op haar gezicht gelegen. Ze laat de
telefoon vallen en loopt naar de badkamer. Het washandje is als een vlam. Haar
huid smelt bij elke aanraking. Wanneer het haar eindelijk is gelukt het masker
af te wassen, ziet ze in de spiegel een rood aangelopen gezicht, opgezwollen
ogen en haren die tegen haar voorhoofd en wangen plakken. Ze plant een vuist in
het midden van haar evenbeeld. Het glas breekt en valt in scherven in de
lavabo. De rug van haar hand bloedt. Ze trekt de kastdeuren open, gooit alle
verzorgingsproducten in het bad en draait de kraan open. Het water schuimt als
gek. Ze grist een bol staalwol uit de kast met poetsmateriaal en stapt in het
bad. Telkens wanneer een zeepbel tegen haar gezicht uit elkaar spat, springen
de tranen in haar ogen. Ze wrijft met een stuk zeep over de staalwol en trekt
haar been uit het water. Ze schuurt ermee over haar voet en bekijkt het
resultaat. Prima, denkt ze, al twee van mijn vijf tenen zijn verdwenen.
Max
neemt met gierende banden de laatste bocht en laat de auto in het midden van de
straat achter. De geur in de inkomhal doet hem kokhalzen. Hij houdt een zakdoek
voor zijn neus en mond en roept: ‘Erika!’ Hij neemt de trap naar boven en loopt
naar de badkamer. De spiegel is gebroken, de kastdeuren hangen uit hun
hengsels, het water stroomt over de badrand en het schuim reikt tot aan het
plafond. Hij steekt zijn armen in het water en vist half verteerde bruisballen
en stukken zeep uit de kuip. Hij duwt zijn hoofd in het bad en ziet een hand –
haar hand, hun trouwring. Hij wil haar uit het water trekken, maar voelt tegen
zijn verwachting in geen weerstand. Hij valt achterover en landt hard op zijn
rug op de grond. Haar hand, maar ook niet meer dan dat, ligt op zijn buik. Een
vuist, bloedeloos en netjes gewassen. Tussen de vingers een web van staalwol.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten